VIDS: ‘Lange termijn arbeidsmarktbeleid houdt geen rekening met rechten Inheemsen’

De Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS) is kritisch over het conceptrapport, “Suriname Long Term Labour Market Policy 2022-2025”, dat bedoeld is voor het vaststellen van een lange termijnarbeidsmarktbeleid. Dit wordt momenteel gemaakt door het ministerie van Arbeid en Jeugdzaken, met ondersteuning van de Internationale Arbeidsorganisatie, ILO.

De organisatie van het traditioneel gezag van de Inheemse volken stelt vast dat de overheid met dit rapport geen rekening houdt met de rechten en omstandigheden van Inheemse volken en tribale volken, ondanks er duidelijke conventies, vonnissen en standaarden daarover bestaan, onder andere van de ILO zelf (Indigenous and Tribal Peoples Convention, 1989 No. 169).

Dit verdrag erkent het recht van Inheemse volken op zelfbeschikking binnen een natiestaat, terwijl het normen stelt voor nationale regeringen met betrekking tot de economische, sociaal-culturele en politieke rechten van Inheemse volkeren, inclusief het recht op grond. Het verdrag heeft tot doel het elimineren van discriminerende praktijken die van invloed zijn op deze mensen en volken, en hen in staat stellen deel te nemen aan de besluitvorming die van invloed is op hun leven. Bij het analyseren van het beleidsrapport over de langetermijnarbeidsmarkt blijkt dat er nauwelijks aandacht aan de rechten en specifieke omstandigheden van de Inheemse volken wordt geschonken.

Geen stedelijk perspectief

VIDS beveelt enkele beleidspunten aan die zowel in de analyse als in de outcomes van de arbeidsomstandigheden terug zouden moeten komen. Het arbeidsmarktbeleid moet niet uitgaan van een stedelijk perspectief met slechts het “werken voor een werkgever”, maar algemener: het kunnen hebben van decent work (een behoorlijke job, ook als zelfstandige). Wat betreft rurale gebieden en in het bijzonder het binnenland, moet het beleid meer afgestemd worden op (potentiële) zelfstandige ondernemers, waarbij er dan ook rekening gehouden moet worden met lokale dorpsomstandigheden. Er zijn weinig formele arbeidsplaatsen in het binnenland en het enige dat vaak rest zijn “hosseljobs”, het is dan vanzelfsprekend dat deze beroepen geen zekerheid bieden. Dit alles wordt aangehaald omdat het arbeidsmarktbeleid meestal vanuit een stedelijke perspectief wordt gemaakt en waarbij het binnenland wordt achtergesteld en “by default” in een niet-concurrerende positie zit, aldus VIDS in een reactie naar het ministerie. Terwijl volgens de achtste Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling (SDG 8) een ieder recht heeft op een behoorlijk werk. 

Medezeggenschap en -voordeel

Het langetermijnarbeidsbeleid moet stroken met de algemene ontwikkelingsrichting van Suriname. “We horen steeds vaker dat Suriname een “groen land” wil zijn en blijven; dan moet het arbeidsbeleid daarop afgestemd worden, en daarbij zijn de Inheemse dorpen (en VIDS) van enorm belang.  Want het zijn vooral onze dorpen die duurzaam omgaan met de natuur, de traditionele kennis hebben over biodiversiteit en de natuur, waar toekomstige “groene arbeidsplekken” zullen zijn, waar de bossen zijn die Suriname wil inzetten voor het verkrijgen van carbon-compensatie. Wij zien graag een heel duidelijke en concrete beleidslijn over het optimaal betrekken van de Inheemse dorpen (via VIDS) in het verder formuleren van het arbeidsbeleid op lange termijn”, stelt VIDS. Er zijn voorbeelden te over van decent work in een “groene economie”, onder andere ecotoerisme onder eigen management; niet slechts destinations zijn maar ook beleid erop gericht om lokale toerismebedrijven op te zetten door de Inheemsen zelf, met de nodige ondersteuning, net zoals stedelijke bedrijven en touroperators vaker ondersteund zijn geworden met allerlei fondsen. Bij carboncompensatiemechanismen dienen de rechtmatige eigenaars van de bossen, de Inheemse volken, daar medezeggenschap en medevoordeel in te hebben. Het betreft duurzaam bosmanagement en duurzame landbouw van producten die niet makkelijk te vinden zijn op de stedelijke markt, bosbijproducten ofwel “non-timber forest products”, niche-producten zoals hangmatten en andere handvaardigheidsproducten; kweek van bosdieren, aquacultuur, kweek van woningbouwproducten zoals troelie, vruchtbomen, en nog vele andere voorbeelden die we zouden kunnen halen uit andere landen die bewust voor een groene ontwikkeling hebben gekozen zoals Costa Rica.

“Wij willen ook aandacht vragen in de analyse en in de maatregelen, voor de structurele achterstelling van de Inheemse dorpen waardoor de dorpelingen automatisch een achterstand en een slechtere “concurrentiepositie” hebben op de arbeidsmarkt. Een voorbeeld hiervan is wanneer iemand van een dorp bij een bedrijf solliciteert zal die heel vaak een slechtere opleiding en ervaring hebben dan stedelijke mensen en wordt dus niet aangenomen”.

Discriminatie

Het arbeidsbeleid dient hierop in te spelen want dit zijn discriminerende omstandigheden waartegen de Staat Suriname nooit iets wezenlijks heeft gedaan.  Binnen de VN Mensenrechtenraad en het Comité tegen Rassendiscriminatie zijn deze opmerkingen over Suriname vaker gemaakt.  Zoals hierboven aangehaald, geven internationale verdragen o.a. de ILO Conventie 169 ook duidelijke richtlijnen hierover, inclusief de noodzakelijke wettelijke erkenning van de collectieve rechten van Inheemse volken en tribale volken.  Ook al heeft Suriname deze conventie niet geratificeerd is het een vitaal onderdeel van het internationaal recht en mensenrechten waar Suriname zich wel degelijk aan dient te houden en zelfs reeds meermalen op veroordeeld is door het Inter-Amerikaans Mensenrechtenhof.

Randvoorwaarden voor “decent work” 

Slechts een job hebben is onvoldoende. Wat ook weer specifiek voor de dorpen geldt, zijn randvoorwaarden zoals energie (elektriciteit), transportmogelijkheden, toegang tot de markt (de wegen kennen maar ook de kosten om letterlijk op de markt te komen).  De concurrentiepositie van de dorpen is ook hier weer heel slecht; als je een product vanuit een dorp naar de markt (letterlijk) moet brengen, is dat alleen maar vanwege de transportkosten niet rendabel.  Dit moet allemaal heel goed geanalyseerd worden om die “gap” ten eerste goed in kaart te hebben, en ten tweede beleid te maken om die gap te overbruggen. “Daarom juist is het nodig om een samenhangend beleid te maken, niet slechts enkele activiteiten.  Dit missen wij ten zeerste in het conceptrapport”, zegt VIDS.

Wettelijke erkenning

Een belangrijk punt is de erkenning van de collectieve rechten van Inheemse volken zoals de grondenrechten, erkenning van het traditioneel gezag en FPIC (Free, Prior and Informed Consent). Zonder erkenning van de collectieve grondenrechten is er geen rechtszekerheid voor de dorpen. Het is al vaak genoeg voorgekomen dat dorpelingen geconfronteerd worden met bulldozers die hun kostgronden omver rijden. Als het traditioneel gezag niet wettelijk erkend is, kan het niet optreden, of met het risico dat bedrijven een rechtszaak tegen de kapitein beginnen. Zonder FPIC worden dorpen geconfronteerd met allerlei bedrijven die vervuilende en vernietigende activiteiten ontplooien en dan moeten de dorpelingen ook nog slechts arbeiders worden door dergelijke bedrijven. Daarom moet het arbeidsbeleid ook echt een mensenrechtenbenadering volgen en VIDS wil daar zeker aan bijdragen in het vervolgtraject.